Tevredenheid van schoolleiders, ouders en kinderen rondom de leerkracht bewegingsonderwijs neemt toe
De afgelopen jaren is er veel aandacht vanuit beleid en politiek voor de kwaliteit van het bewegingsonderwijs in het primair onderwijs. Er zijn namelijk toenemende zorgen over het tekort aan beweging en de afnemende motorische vaardigheden van kinderen. Verondersteld wordt dat de inzet van vakleerkrachten kan bijdragen aan kwalitatief goede lessen bewegingsonderwijs en aan het implementeren van meer bewegen op school. Daarom heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) middelen beschikbaar gesteld aan scholen om vakleerkrachten bewegingsonderwijs aan te stellen.
Uit onderzoek blijkt dat vakleerkrachten voor bewegingsonderwijs de voorkeur hebben boven groepsleerkrachten met een bevoegdheid. Vakleerkrachten bewegingsonderwijs kunnen namelijk een positieve bijdrage leveren aan hoeveel kinderen bewegen en aan het verbeteren van hun motorische vaardigheden.
Kwaliteit bewegingsonderwijs Uit onderzoek blijkt dat schoolleiders de kwaliteit van het bewegingsonderwijs gemiddeld hoger (rapportcijfer 7.9) beoordelen als het door een vakleerkracht wordt gegeven dan wanneer een groepsleerkracht dit geeft (rapportcijfer 7.0).3 Gemiddeld worden vakleerkrachten door schoolleiders beoordeeld met een 5.8 (op een schaal van 1-7) en groepsleerkrachten met een 3.7. Bijna een kwart van de groepsleerkrachten wordt met een onvoldoende (1-2) beoordeeld (23%), ten opzichte van (slechts) 3 procent van de vakleerkrachten.
Bewegingsonderwijs door vakleerkracht hoger beoordeeld: schoolleiders beoordelen de volgende aspecten van het bewegingsonderwijs gemiddeld hoger als het door een vakleerkracht wordt gegeven dan wanneer een groepsleerkracht het geeft:
- de kwaliteit van het bewegingsonderwijs;
- het aantal lessen bewegingsonderwijs per week;
- de lestijd voor bewegingsonderwijs;
- de mate waarin leerlingen die extra hulp nodig hebben, passende ondersteuning krijgen tijdens het bewegingsonderwijs.
Lees het hele onderzoek hier
Bron: www.kennisbanksportenbewegen.nl / Sofie Vrieswijk (Mulier Instituut), Jorien Slot-Heijs (Mulier Instituut) en Marjolein Duijvestijn (RIVM)